In de jaren ’50 was Oosternieland, net als nu, een paar straten groot, maar er was een goede boterham te verdienen. Bakker Willemsen was niet eens de enige bakker van de buurt- in het naastgelegen Zijldijk dreven ook bakkers Rozema en Heerma hun nering. In het verzuilde Nederland van toen had elke doelgroep –socialistisch, gereformeerd dan wel katholiek- zijn eigen leveranciers en klanten.
Venten, verkoop aan huis, was halverwege de vorige eeuw heel gewoon. Oosternieland had een bakker en een kruidenierswinkeltje dat gedreven werd door Jantien Oosterhuis. Melkboer Van der Molen uit Uithuizermeeden, groenteboer Damstra uit ’t Zandt en bloemenkoopman Vast uit Zeerijp brachten hun koopwaren langs de deuren van Oosternieland.
Ruim een eeuw eerder, in 1825, was het nog beter gesteld met de Oosternielandse bedrijvigheid. In het boek ‘Oosternieland, fragment uit de geschiedenis van kerk en dorp’, beschrijft Theo Juk hoe rijkelijk het dorp met ondernemers was bedeeld: er was een café (Het Bruine Paard), een korenmolen, een smederij, een leerlooierij, een bakker –toen ook al- een wagenmakerij, een barbier, twee winkeliers, twee wevers, een schoenmaker en een kleermaker. Twee schippers zorgden voor vervoer van de landbouwproducten van de Oosternielandse boeren.
De landbouw was de aanjager van die bedrijvigheid, maar na de Tweede Wereldoorlog werd die sector grondig gereorganiseerd en grootschaliger gemaakt. Kleine winkels zul je niet meer aantreffen in het Oosternieland van nu. Bedrijvigheid is er nog wel: anno 2017 telt Oosternieland een aardappelteler, een IT-ontwikkelaar, een coach-en adviesbureau, een aardappelteler, een hypotheekadviseur, een weerstation, een landbouwbedrijf, een metaalhandel, een manege en een garage.